Een geestelijke discipline
Het vasten is volgens de Islam in de allereerste plaats een geestelijke discipline. Op twee plaatsen in de Heilige Qor’aan (9:112; 66:6) worden datgenen die vasten sa’ih, ( van ‘saha, d. i. ‘hij reisde’) of geestelijke reizigers genoemd, en volgens een zekere autoriteit wordt een persoon een ‘saíh genoemd wanneer hij zich niet alleen van spijs en drank onthoudt, maar ook van alle soorten van kwaad. Als de Heilige Qor’aan van de maand Ramadan spreekt maakt hij bepaaldelijk melding van het nabij zijn tot God, alsof het een doel van het vasten was en voegt er dan bij: “Daarom moeten zij naar Mij luisteren (door te vasten ) en in Mij geloven, opdat zij geleid zullen worden”. (2:187). Ook in de Hadith wordt bijzondere nadruk gelegd op het feit dat het zoeken van Gods welbehagen het eindelijk doel van het vasten moet zijn: “Al wie gedurende de maand Ramadan vast, in Mij gelovende en Mijn welbehagen zoekende”. (Bukhari 2:28) “Allah `s Gezant – moge vrede en Gods zegeningen op hem rusten – zeide: “Het vasten is een schild; dat hij (d. w. z. de vastende) zich dus niet overgeven aan vuile taal … En waarlijk, de adem van een vastende is Allah aangenamer dan de geur van muskus; hij onthoudt zich van spijs en drank en andere begeerten om Mijn welbehagen te zoeken. Het vasten is voor Mij alleen”. (Bukhari 30:2). Geen verleiding is groter dan de verleiding om honger en dorst te stillen als men eten en drinken heeft. Toch wordt deze verleiding overwonnen, niet een – of tweemaal, als ware het bij toeval, maar geregeld iedere dag opnieuw gedurende een gehele maand met het bepaalde doel om nader en nader tot het Goddelijke Wezen te komen. Een persoon kan het beste eten gebruiken, doch hij verkiest hongerig te blijven, hij heeft een koele drank en toch versmacht hij van dorst, hij raakt spijs noch drank aan, eenvoudig omdat hij denkt dat het op Gods bevel is dat hij het niet moet doen. Er is in de verborgen hoeken van zijn huis niemand die hem ziet als hij een glas heerlijke drank in zijn droge en brandende keel giet; toch heeft zich in hem het bewustzijn van het nabij zijn tot God dermate ontwikkeld, dat hij geen druppel ervan op zijn tong brengt. Telkens als hij weer in verzoeking wordt gebracht, overwint hij haar omdat juist op het kritieke moment een innerlijke sten spreekt: “God is met Mij”, “God ziet Mij”. Geen devotie, hoe innig ook, kan van zelf zo`n bewustzijn van het nabij zijn tot God en van Zijn alomtegenwoordigheid ontwikkelen als het vasten dag aan dag gedurende een gehele maand. De Goddelijke tegenwoordigheid, die voor anderen een kwestie van geloof moge zijn, wordt voor hem een werkelijkheid, en dit wordt mogelijk gemaakt door de geestelijke discipline, die aan het vasten ten grondslag ligt. Een nieuw bewustzijn van een hoger leven, een leven boven datgene wat door spijs en drank in stand wordt gehouden, is in hem ontwaakt, en dit is het geestelijke leven.
Een zedelijke discipline
Aan het leven ligt ook een zedelijke discipline ten grondslag, want het is een oefenschool waar de mens de grootste zedenles van zijn leven krijgt – de les dat hij eerder bereid moet zijn de zwaarste ontberingen te doorstaan en de scherpste bezoekingen te verduren dan toe te geven aan hetgeen niet geoorloofd is. Die les wordt van dag tot dag een maand lang herhaald, en zoals lichaamsoefening de mens lichamelijk sterk maakt, zo versterkt zedelijke oefening door vasten –de werkzaamheid waardoor men zichzelf oefent in het opzettelijk ontberen van alles wat niet geoorloofd is – de zedelijke kant van zijn leven. De gedachte dat alles wat onwettig is vermelden en het kwaad verafschuwd moet worden, wordt zo door het vasten ontwikkeld. Een andere zijde der zedelijke ontwikkeling van de mens door dit middel is dat hem op die wijze geleerd wordt zijn aardse lusten te overwinnen. Hij gebruikt zijn eten met geregelde tussenpozen en dat is ongetwijfeld een wenselijke leefregel, maar het vasten gedurende een maand in het jaar leert hem de hogere les dat hij in plaats van een slaaf zijner lusten en begeerten te zijn, hun meester moet zijn aangezien hij zijn levenswijze kan veranderen indien hij dit wil. De persoon die zijn begeerten kan regeren en hen kan laten werken zoals hij wil en in wie de wilskracht zo hoog ontwikkeld is dat hij zichzelf meester is, zo`n persoon heeft ware zedelijk grootheid bereikt.