Ahmadi’s opnieuw doelwit van religieus opportunisme

PERSMEDEDELING

VOOR ONMIDDELLIJKE PUBLICATIE
AHRC-STM-XXX-2016
3 maart 2016

Een Verklaring van de Aziatische Commissie voor Mensenrechten

PAKISTAN: Ahmadi’s opnieuw doelwit van religieus opportunisme

Een nieuwe golf van aanslagen op religieuze minderheden heeft het land in zijn greep na de executie van Mumtaz Qadri, de moordenaar van de voormalige gouverneur van de Punjab, wegens beschuldigingen van godslastering.  Qadri werd geëxecuteerd op 29 februari, waarna spontane protestacties uitbraken doorheen het hele land.

Op 1 maart, de dag van Qazi’s begrafenis, werd Qamar Ul Zia, een jonge Ahmadi zakenman, tijdens een religieus gemotiveerde aanval doodgestoken in de buurt van zijn woning in Kot Abdul Malik, Sheikhupura, Punjab provincie. Hij bracht net zijn kinderen thuis van school toen twee ongeïdentificeerde aanvallers hem op klaarlichte dagmet messen aanvielen. Hij liep meerdere wonden op en overleed ter plaatse. Het slachtoffer was de enige kostwinner in zijn gezin en laat een weduwe, zoon en twee dochters achter.

Qamar Ul Zia baatte vanuit zijn woning een mobiele telefoonzaak uit en had al geruime tijd te kampen met vijandigheid omdat hij een Ahmadi was. In 2012 werd hij nog lastiggevallen door tegenstanders van de gemeenschap, waarna hij in augustus klacht indiende op het commissariaat van Factory Area en gedwongen werd om voor een poos zijn woning te verlaten. In plaats van ervoor te zorgen dat zijn rechten beschermd werden, verwijderde de politie, onder druk van bepaalde religieuze groeperingen, de inscriptie ‘Muhammad Ali’ (de naam van zijn vader) van zijn voordeur, alsook andere islamitische inscripties zoals “Masha’Allah”. Hij was in 2014ook al het slachtoffer van slagen en verwondingen omdat hij een Ahmadi was.

Tot op heden werden meer dan 400 Ahmadi’s in Pakistanvermoordomwille van hun religieuze overtuiging en geloof. De lastercampagne tegen Ahmadi’s wordt echter onverminderd voortgezet.Anti-Ahmadi geschriften worden ongehinderd verspreid doorheen het hele land. Volgens het Nationale Actie plan van de overheid uit 2015, met als doelstelling het indijken van terrorisme, zouden diegenen die verantwoordelijk zijn voor het aanzetten tot haat in gelijke mate gestraft worden, en daarnaast zouden gerechtelijke stappen ondernomen worden tegen kranten en magazines die bijdragen tot de verspreiding van dergelijke haatzaaiing. Dit lijkt echter niet het geval te zijn wanneer het aankomt op anti-Ahmadi meningen en literatuur. De moord op Qamar Ul Zia is een duidelijk bewijs van het falen van de Pakistaanse overheid om onschuldige Ahmadi’s te beschermen. Indien diegenen verantwoordelijk voor het aanzetten tot vijandigheid tegen Qamar eerder aangepakt zouden zijn, kon diens dood mogelijk vermeden worden.

In de nasleep van Qazi’s executie wordt een reactie verwacht vanuit Moslim-politieke en religieuze groeperingen, en het onmiddellijke doelwit daarvan zullen ongetwijfeld de religieuze minderheden zijn, en dan voornamelijk de Ahmadi gemeenschap, die beschouwd worden als godslasteraars. Zonder bescherming van de overheid is de kans groot dat gewelddadige incidenten zullen toenemen in aantal, aangezien de betogers zweren om wraak te zullen nemen voor de executie van Qadri.

De staat is verplicht, onder Artikel 36 van de Pakistaanse Grondwet, om de veiligheid en zekerheid van kwetsbare religieuze minderheden te garanderen. Daarnaast garandeert het Internationale Verbond met betrekking tot Burger- en Politieke Rechten, dat door Pakistan geratificeerd werd, vrijheid van religie, vrijheid van aanbidding en een vrije mening zonder tussenkomst. Het verbiedt daarnaast ook elke uiting van religieuze haat. Alle wetten en beleidsvoeringen die beperkingen opleggen aan de religieuze vrijheid zijn daarom in overtreding en in tegenspraak met de internationale verbintenissen die Pakistan is aangegaan.

De Aziatische Commissie voor Mensenrechten (AHRC) bekommert zich momenteel om een radicaal nieuw concept vooren een fundamentele herstructurering van gerechtsinstellingen om zodoende de mensenrechten in Azië veilig te stellen en te bevorderen.

Einde