Bij het reconstrueren van de berichten over de profeten, is de hulp die wij uit de Bijbel kunnen putten, van onschatbare waarde. Geen ander boek dat vóór de Heilige Qor’aan is geopenbaard, kan ons deze hulp verschaffen. Om op de vraag te kunnen antwoorden of vroegere leerstellingen en vroegere profeten voorspelden dat er een volmaakte leer en een volmaakte profeet na hem zouden komen, moeten wij dus de Bijbel raadplegen. Wanneer wij dit doen, zien wij dat God de aartsvader Abraham (as) vele beloften deed. Toen deze het bevel kreeg naar Kanaán te trekken, ontving hij de volgende openbaring:
Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.
Weer lezen wij in Genesis:
Want het gehele land dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven.
En wederom in Genesis 16:10-12
En de Engel des Heren zeide tot haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden. Voorts zeide de Engel des Heren tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en hem Ismaël noemen, want de Here heeft naar uw ellende gehoord. Zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem, en hij zal ten aanschouwe van al zijn broederen wonen.
Verderop in Genesis 17:16 wordt ons gezegd dat ook aan Abrahams vrouw Sarai een zoon was toegezegd:
En Ik zal haar zegenen, en ook Ik zal u uit haar een zoon schenken, ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal; koningen van volken zullen uit haar voortkomen.
Van het nageslacht van Sarai (door Izaäk) wordt ons gezegd (Genesis 17:19):
… en Ik zal mijn verbond met hem oprichten tot een eeuwig verbond, voor zijn nageslacht.
Wij lezen over Ismaël in Genesis 17:
En wat Ismaël betreft, Ik heb u verhoord; zie, Ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar doen zijn en uitermate talrijk maken; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen.
God zei tot Hagar in Genesis 21:
En God hoorde de stem van den jongen, en de engel Gods riep van den hemel tot Hagar en zeide tot haar: Wat deert u Hagar? Vrees niet, want God heeft naar de stem van den jongen gehoord, daar waar hij is. Sta op, neem den jongen op, en houdt hem vast met uw hand, want Ik zal hem tot een groot volk stellen. En God was met den jongen en hij groeide op; hij ging in de woestijn wonen en werd een boogschutter. En hij woonde in de woestijn Paran.
Uit al deze citaten blijkt duidelijk dat Abraham twee zonen had, namelijk Ismaël en Izaäk, waarvan Ismaël de oudste en Izaäk de jongste was. God beloofde Abraham (s) zijn nageslacht te vermenigvuldigen en te zegenen, welke belofte zowel Izaäk als Ismaël gold. Verder blijkt dat Ismaël in de woestijn Paran in Arabië woonde.
In Deuteronomium lezen wij dat Mozes bij de berg Horeb het volgende tot de Israëlieten zei:
Een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, zoals gij zijt; Ik zal Mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied. De man die niet luistert naar de woorden welke hij in mijn naam spreken zal, van dien zal Ik rekenschap vragen. Maar een profeet, die overmoedig genoeg is om in mijn naam een woord te spreken, dat Ik hem niet gebood te spreken, of die in de naam van andere goden spreekt – die profeet zal sterven.
Uit deze passages blijkt dat Mozes over een wetgevende profeet profeteerde, die na hem zou verschijnen en die uit de broeders van Israël zou voortkomen. Indien wij de profetie in al haar onderdelen in het oog houden, kunnen wij niet aan de conclusie ontkomen dat tenminste tot aan de tijd van Jezus geen profeet in de wereld was verschenen waarvan gezegd kon worden dat hij aan de beschrijving van de Beloofde Profeet beantwoordde. Wanneer wij dus op zoek gaan naar de profeet die deze profetie kon hebben vervuld, kunnen wij alle profeten die tussen Mozes en Jezus verschenen buiten beschouwing laten. Immers, deze lieten geen aanhang na en niemand kon aan hun aanspraken uitdrukking geven. Slechts Jezus blijft over, die wel degelijk een grote aanhang heeft, en die door zijn volgelingen wordt beschouwd als de laatste leraar die door God de wereld werd ingezonden. Doch wanneer wij de onderdelen van de profetie één voor één op Jezus willen toepassen, vinden wij dat niet één er van op hem van toepassing is.
Ten eerste moest de Beloofde Profeet een wetgevende profeet zijn. Jezus, was geen wetgevende profeet en bracht de wereld geen nieuwe wet die een oude moest vervangen. Jezus zei immers duidelijk:
Meent niet dat ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden. Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. Want voorwaar, ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één titel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.
Ten tweede moest de Beloofde Profeet niet uit Israël, doch uit hun broeders worden verwekt, terwijl Jezus een Israëliet was.
Ten derde zegt de profetie:
“Ik zal mijn woorden in zijnen mond geven”.
Doch de Evangeliën bestaan niet uit woorden die God in Jezus’ mond legde. Zij vertellen ons slechts de geschiedenis van Jezus met vermelding van hetgeen hij in enige van zijn openbare redevoeringen heeft gezegd en hetgeen zijn discipelen bij bepaalde gelegenheden zeiden of deden.
Ten vierde moest de Beloofde een profeet zijn, terwijl de christelijke opvatting is, dat Jezus geen profeet, doch Gods zoon was.
Ten vijfde staat in de profetie:
“Woorden die hij in mijnen naam zal spreken”.
Hoe vreemd dit ook moge schijnen, in de Evangeliën bestaat geen enkel voorbeeld van woorden waarvan gezegd kan worden dat Jezus ze van God had ontvangen met het bevel ze door te geven aan het volk dat hij onderwees.
Ten zesde staat in de profetie:
“Die zal tot hen spreken al wat Ik hem gebieden zal”.
Volgens deze woorden zou de Beloofde Profeet een volledige en omvattende leer aan de wereld geven. Doch Jezus maakte er geen aanspraak op dat hij zelf een dergelijke zending had. Wel beschouwde hij zich als de vóórbode van een groter Leraar, die nog zou komen. Aldus lezen wij in Johannes 16:12-13:
Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen.
Uit deze verzen blijkt dat de profetie in Deuteronomium niet in Jezus werd vervuld. Wij kunnen daarom slechts concluderen dat zowel het Oude als het Nieuwe Testament de komst van een profeet nà Jezus voorspelde, die de wereld in alle waarheid zou leiden, en die de naam Gods voor altijd op aarde zou vestigen.
Wij lezen in Deuteronomium:
Hij zeide:
De Here is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden.
In dit vers worden Mozes drie manifestaties van Gods heerlijkheid beloofd. De eerste dezer verscheen uit Sinaï, op de top van de berg, waarvan in Exodus als volgt wordt gesproken:
Toen daalde de Here neder op den berg Sinaï, op den bergtop, en de Here riep Mozes naar den bergtop, en Mozes klom naar boven.
Na verloop van tijd moest de tweede manifestatie, die in de profetie was beloofd, in Seïr plaatsvinden. Seïr nu, is dat gedeelte der wereld in welks omstreken de wonderen van Jezus werden verricht. De woorden
“opgegaan van Seïr”
wijzen dus op de komst van Jezus.
De derde manifestatie der goddelijke heerlijkheid moest haar oorsprong vinden in Paran. Nu is Paran, dat in het Arabisch Faran wordt genoemd, de naam van de heuvels die tussen Mekka en Medina liggen. De openbaring van goddelijke heerlijkheid die later vanuit Paran moest plaatsvinden was de komst van de Heilige Profeet Mohammad (s) die door Mozes werd voorspeld. Deze komst is ook door Habakuk 620 jaren vóór Christus geprofeteerd. Zo lezen wij:
God komt van Teman, en de Heilige van het gebergte Paran. Zijn majesteit bedekt de hemelen, en de aarde is vol van zijn lof. Er is een glans als van zonlicht, lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht. Voor Hem uit gaat de pest, en koortsgloed volgt Hem op den voet. Hij staat en doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen, de aloude bergen liggen verpletterd, de eeuwige heuvelen zinken ineen; de eeuwenoude wegen zijn de zijne. Ik zie de tenten van Kuschan onder druk, de tentkleden van het land van Midian sidderen.
De Heilige die uit het land van Tema en uit de berg Paran moest verschijnen is de Heilige Profeet Mohammad (s), terwijl zijn vurige wet de Heilige Qor’aan is. Mozes zei dat de Beloofde, opgaande van Paran, door tienduizend heiligen zou worden vergezeld. Zoals de gehele wereld weet was het de Heilige Profeet van de Islam (vzmh) die van Paran opging en met tienduizend volgelingen Mekka binnenmarcheerde.In de profetie wordt gezegd:
“Hij staat en doet de aarde schudden; Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen”.
Dit gedeelte van de profetie kan evenals de overige gedeelten niet op Mozes, noch op Jezus betrekking hebben. Mozes stierf terwijl hij nog met zijn vijanden streed, terwijl Jezus aan het kruis werd gehangen. De Profeet die toezag en de volken verstrooide was de Heilige Profeet van de islam. Hij zeide eens van zichzelf:
“Mijn tegenwoordigheid wekt ontzag en ik ben er niet weinig door geholpen. De mensen vrezen mij van een afstand van een maand reizen”.
Wij moeten dan ook concluderen dat de in de Bijbel beloofde Profeet, de Heilige Profeet van de islam is, en zijn wet de Heilige Qor’aan.
In het Nieuwe Testament, in Mattheüs 23:38-39, lezen wij:
“Zie uw huis wordt aan u overgelaten. Want Ik zeg u: gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!
Deze verzen betekenen dat Jezus zijn volk gaat verlaten en dat zijn volk hem niet meer zal terugzien, totdat het roept: Gezegend is Hij die komt in de naam des Heren.
In deze profetie worden twee komsten voorspeld. Een zou na het heengaan van Jezus plaatsvinden; die zou als het ware de komst van God zijn. De andere zou de tweede komst zijn van Jezus zelf. De woorden doen duidelijk uitkomen, dat de tweede komst van Jezus niet eerder zal geschieden dan na de komst van hem
“die komt in de naam des Heren”.
De ene die
“in de naam des Heren”
komt, is degene die op Mozes lijkt.
De profetie van Jezus en het vaststaande feit van de komst van de islam en diens Heilige Profeet laten er geen twijfel over bestaan, dat in het goddelijke plan de komst van Jezus niet het laatste stadium in geestelijke vooruitgang zou kenmerken. Het laatste stadium zou worden gekenmerkt door de komst van een
“die komt in de naam des Heren”.
Het kan niet worden volgehouden dat na hem Jezus wederkomen zal, waaruit men zou concluderen dat het laatste stadium in geestelijke vooruitgang toch nog door Jezus zal worden gekenmerkt. Dit punt wordt door Jezus zelf duidelijk belicht. Hij zeide immers:
“Gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij die komt in de naam des Heren! (Mattheüs 23:39)
Alleen zij zullen Jezus bij zijn tweede komst zien, ontvangen en erkennen, die voordien de
“Profeet gelijk Mozes”
zullen hebben aanvaard. Een loochenaar van die Profeet zal ook Jezus bij zijn tweede komst niet kunnen herkennen. Waarom niet?
Omdat Jezus bij zijn wederkomst onder de volgelingen van die Profeet zal worden gevonden. Wij zien dan ook dat deze profetie in vervulling is gegaan door de komst van de Beloofde Messias en Mahdi: Hazrat Mirza Ghulam Ahmad (a), de stichter van de Ahmadiyya Gemeenschap in de islam, die een volmaakte volgeling was van de Heilige Profeet Mohammad (vzmh) van de islam.
Alleen zij die eerst in die Profeet geloofden zullen dus in de tweede komst van Jezus kunnen geloven. Wanneer Jezus voor de tweede maal komt zal hij daarom geen onafhankelijke leraar zijn; hij zal een strenge volgeling en een evenbeeld zijn van die Profeet. Dit laatste stadium van geestelijke vooruitgang zal dus worden gekenmerkt door die Profeet en door geen ander.
Wij lezen in Johannes 1:20-21 dat mensen tot Johannes kwamen en hem vroegen of hij de Christus van de profetie was, waarop hij “Neen” antwoordde. Vervolgens lezen wij:
En zij vroegen hem: wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. (Johannes 1:21)
Toen vroegen zij hem:
Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. (Johannes 1:21)
Vervolgens zeiden zij:
Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? (Johannes 1:25)
Hieruit blijkt dat in de tijd van Jezus drie profetieën gangbaar waren:
(1) De tweede komst van Elia; (2) De geboorte van Christus; (3) De komst van “de Profeet”, d.w.z. De Beloofde van de profetie van Deuteronomium. De drie zouden naar men geloofde afzonderlijke personen zijn.
Nu heeft Jezus verklaard dat Johannes zelf Elia is. Aldus lezen wij in Mattheüs 11:14:
En indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.
Verder blijkt uit Lucas 1:17 dat voor de geboorte van Johannes diens vader Zacharias de openbaring ontving:
En hij zal voor zijn aangezicht uitgaan in den geest en de kracht van Elia.
Ook verklaarde Jezus in Marcus 9:13: Ook is Elia gekomen.
En verder in Mattheüs 17:12: Dat Elia reeds gekomen is, en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. (Mattheüs 17:12)
Uit al deze passages blijkt dat volgens de Evangeliën de tweede komst van Elia zijn vervulling vond in de persoon van Johannes de Doper. Wat Christus betreft is men het er over eens, dat hij niemand anders is dan Jezus van het Nieuwe Testament. Er blijft dan slechts “de Profeet”. Deze is Johannes, noch Jezus, want hij verschilt van beiden, een derde dus. Het is ook bekend dat “de Profeet” tot aan de tijd van Jezus nog niet verschenen was. Het is dus duidelijk dat “de Profeet” van de Bijbel iemand was die, volgens de getuigenis der Evangeliën, enige tijd na Jezus moest verschijnen. Na Jezus heeft niemand er aanspraak op gemaakt “de Profeet” te zijn, en ook schijnt niemand de aan die Profeet toegewezen tekenen te hebben vervuld, behalve de Heilige Profeet van de islam.
In Johannes, hoofdstuk 16, zien wij dat Jezus het volgende zei:
Doch ik zeg u de waarheid; Het is beter voor u dat ik heenga. Want indien ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien ik heenga, zal ik hem tot u zenden. En als hij komt, zal hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel; van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; van gerechtigheid, omdat ik heenga tot den Vader en gij mij niet langer ziet; van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is. Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer hij komt, de Geest der waarheid, dan zal hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken, en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het verkondigen.
De profetie voorspelt dat de Trooster na het heengaan van Jezus zal komen. Wanneer de Trooster komt zal hij de wereld terechtwijzen betreffende zonde, waarheid en oordeel. Van de zonde, omdat hij de Joden zal beschuldigen om hun ongeloof in Jezus. Van waarheid, omdat hij het foutieve geloof in de opstanding van Jezus zal verbeteren en omdat hij de wereld duidelijk zal maken dat Jezus van Nazareth niet meer in eigen persoon tot de wereld zal komen.
Van gerechtigheid, omdat hij aan alle satanische machten een einde zal maken. De profetie zegt verder dat, wanneer de Geest der waarheid zal zijn gekomen, hij hen in alle waarheid zal leiden, dat het hem geopenbaarde boek geen menselijk woord zal bevatten, dat hij toekomstige dingen zal voorspellen en dat hij Jezus zal verheerlijken en hem van alle beschuldigingen vrijspreken.
Deze profetie slaat ongetwijfeld op de Heilige Profeet; zij zegt duidelijk dat, indien Jezus niet heengaat, de Trooster niet komen kan. Ook uit Handelingen 3:21-22 blijkt dat de in Deuteronomium Beloofde Profeet op een tijdstip tussen het heengaan van Jezus en zijn tweede komst moest verschijnen. De Trooster is dan ook niemand anders dan de Beloofde van Deuteronomium 18:18. De profetie zegt dat de Beloofde de loochenaars van Jezus zal terechtwijzen. Die profeet kon geen Christen zijn, want dat volgelingen de loochenaars van hun profeet terechtwijzen spreekt vanzelf. De profetie moet dan ook betrekking hebben op iemand, die tot een ander volk zou behoren, iemand dus die in geen rassenkundig of godsdienstig verband tot Jezus zou staan, doch die als een waarachtige en door God gezondene de zaak van alle ware profeten zou eerbiedigen en het mensdom tot ontzag en eerbied voor hen allen zou aansporen. De Profeet van de Islam was een Ismaëliet, geen Christen of Jood. Doch hoe krachtig verdedigt hij de eer van Jezus!
In Handelingen 3:21-24 lezen wij:
Dien de hemel moest opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten van oudsher. Mozes toch heeft gezegd;” De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij; naar dezen zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar dezen profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid. En al de profeten, van Samuël af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook dezen dagen aangekondigd.
Deze verzen bevatten een zinspeling op de profetie van Deuteronomium en een duidelijke aanwijzing dat de tweede komst van Jezus niet eerder zou plaatsvinden dan nadat de Profeet zou zijn gekomen, die in de profetie van Deuteronomium was beloofd. Nu vermeldde de profetie in Deuteronomium, dat de Beloofde Profeet een nieuwe wet zou brengen. De zinspeling hierop in Handelingen betekent stellig dat de leer van Christus zou worden vervangen door de leer van de Beloofde. Een nieuwe wet kan geen andere betekenis hebben. De Profeet die in de profetie van Deuteronomium (en in deze passage van Handelingen) werd beloofd, zou het laatste stadium in de geestelijke vooruitgang van de mens kenmerken. Want hij zou Mozes en Jezus vervangen en de wereld een nieuwe leer en een nieuwe wet geven.
De passage uit Handelingen wijst nog op een ander veelzeggend teken van de Beloofde. Zij zegt:
En alle profeten, van Samuël af en vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd. (Handelingen 3:24)
De profetie van Mozes hebben wij reeds geciteerd. Daar Jezus na Samuël kwam, kan dit vers uit Handelingen slechts betekenen, dat elke profeet, van Mozes tot Jezus, de komst van een profeet had voorspeld, hetgeen zeggen wil dat het geestelijke fundament waarop de mens moet bouwen eerst bij het verschijnen van een profeet ten volle zou zijn gelegd. Daar volgens de Bijbelse tekenen die profeet geen ander is dan de Heilige Profeet van de islam, moeten wij erkennen dat de Heilige Profeet de Beloofde onder de profeten is en dat zijn wet (De Heilige Koran) de door alle profeten aangekondigde wet is.