In deze wereld waarin veel strijd voorkomt. Zijn de begrippen oorlog en vrede veel beschreven en besproken onderwerpen. Helaas is ook de Islamitische wereld niet bespaard gebleven voor oorlogen. Niet-moslims verkeren daarom maar al te vaak in de veronderstelling dat de Islam een agressieve godsdienst is. Die niets kan bijdragen tot een wereldvrede, en een wereldbestel waarin volkeren en naties vreedzaam en op een harmonieuze wijze naast elkaar bestaan. Wij willen aantonen dat de Islam wel degelijk de vrede bevordert en uitgebreide richtlijnen geeft ter handhaving van vrede. Dit willen wij aantonen door te verwijzen naar de Heilige Koran, het Heilige Boek van de Moslims. De leer van de Islam tracht de vrede te bevorderen op de best mogelijke wijze. De Islam verbiedt agressie, maar spoort ons aan te vechten wanneer het nalaten van vechten de vrede in gevaar brengt en oorlog kan veroorzaken. Wanneer het nalaten van vechten de uitroeiing van de geloofsvrijheid en het zoeken naar de waarheid met zich brengt, dan is het onze plicht om te vechten. Dit is de leer waarop uiteindelijk vrede kan worden gegrondvest en dit is de leer waarop de Heilige Profeet (s) zijn eigen beleid en praktijk baseerde.
De Heilige Profeet (s) onderging in Mekka voortdurend vervolgingen, maar bestreed de agressie, van welke hij het onschuldige slachtoffer was niet. Toen hij uitweek naar Medina was de vijand erop uit de Islam uit te roeien; het was daarom noodzakelijk de vijand te bestrijden ter verdediging van de waarheid en de vrijheid van het geloof. Wij zullen een aantal verzen van de Heilige Koran aanhalen, die betrekking hebben op het onderwerp oorlog:
(1). “Toestemming om te vechten is gegeven aan degenen tegen wie gevochten wordt, omdat hun onrecht is aangedaan, voorzeker Allah heeft de macht hen bij te staan. Degenen die ten onrechte uit hun huizen werden verdreven alleen omdat zij zeiden: “Onze Heer is Allah”. – En indien Allah sommige mensen niet met behulp van anderen tegenhield, zouden ongetwijfeld kloosters, kerken, synagogen en moskeeën, waarin dikwijls de naam van Allah wordt herdacht, afgebroken zijn. Allah zal ongetwijfeld degene ondersteunen die Hem helpt -Allah is inderdaad Sterk, Almachtig-. “(En) Degenen die, indien Wij hen op aarde vestigen, het gebed verrichten en de za’kaat betalen en het goede bevelen en het kwade verbieden. En het eindbesluit in alles berust bij Allah”. (22:40-42).
Deze verzen beogen te zeggen dat toestemming om te vechten wordt verleend aan de slachtoffers van agressie. God is wel in staat deze slachtoffers te helpen – hen die om hun geloof uit hun huizen zijn verdreven. Deze toestemming is wijs omdat als God hen die wreed zijn niet zou vergelden met hulp aan de rechtvaardigen, er op aarde geen vrijheid van geloof en aanbidding zou bestaan. Hieruit volgt dat vechten is toegestaan als een volk lang heeft geleden onder opzettelijke agressie – als de agressor geen reden voor agressie heeft en zich wil bemoeien met de godsdienst van zijn slachtoffer. De plicht van het slachtoffer, als en wanneer hij aan de macht komt, is het vestigen van vrijheid van godsdienst en het beschermen van alle religies en alle godsdienstige plaatsen.
Zijn macht wordt niet gebruikt ter eigen verheerlijking, maar voor de zorg voor de armen, de voorspoed van het land en de algemene bevordering van de vrede. Deze duidelijke leer kent geen uitzonderingen. Zij verkondigt het feit dat de eerste Moslims ten strijde trokken omdat zij hiertoe werden gedwongen.
Agressieve oorlogen waren verboden in de Islam. De Moslims wordt politieke macht beloofd, maar worden gewaarschuwd dat deze macht niet moet worden gebruikt voor zelfverheerlijking, maar ter verbetering van het lot van de armen en ter bevordering van vrede en vooruitgang.
(2). Wij lezen het volgende in de Heilige Koran:
“En strijdt voor de zaak van Allah tegen degenen, die tegen u strijden, maar overschrijdt de grens niet. Voorzeker, Allah heeft de overtreders niet lief. En doodt hen, waar u hen ook ontmoet en drijft hen uit, vanwaar zij u hebben uitgedreven; want vervolging is erger dan doden. En bevecht hen niet nabij de heilige Moskee, voordat zij u daarin bevechten. Maar indien zij u bevechten, bevecht hen dan – zo is de vergelding voor de ongelovigen. Maar als zij ophouden dan is Allah zeker Vergevensgezind, Genadevol. En bestrijdt hen, totdat er geen vervolging meer is en de godsdienst alleen voor Allah wordt. Maar indien zij (met strijden) ophouden, dan is er geen vijandelijkheid meer toegestaan, behalve tegen de onrechtvaardigen”. (2:191-194)
Het vechten, moet voor de zaak van God zijn, niet voor onze eigen zaak of uit woede of zelfverheerlijking, en zelfs het vechten, moet vrij van excessen zijn omdat God niet van excessen houdt. Het vechten, vindt plaats tussen groepen strijdende. Aanvallen op individuele personen zijn verboden. Aan agressie tegen een godsdienst moet op actieve wijze weerstand worden geboden, want een dergelijke agressie is erger dan bloedvergieten. Moslims moeten niet bij de Heilige Moskee vechten, tenzij daar eerst door de vijand een aanval wordt gedaan. Het vechten bij de Heilige Moskee strookt namelijk niet met het openbare recht van het ter bedevaart gaan. Maar als de vijand aanvalt staat het de Moslims vrij dit te beantwoorden omdat dit de vergelding voor agressie is. Maar als de vijand ophoudt, moeten de Moslims ook ophouden en vergeven en het verleden vergeten. Het vechten, moet voortduren zolang de godsdienstige vervolging voortduurt en de vrijheid van godsdienst niet is hersteld. De godsdienst is voor God. Het gebruik van dwang of druk in de godsdienst is verkeerd. Als de ongelovigen ophouden en de godsdienst vrijheid geven, moeten de Moslims ophouden de ongelovigen te bestrijden. De wapenen moeten worden opgenomen tegen hen die buitensporigheden begaan. Als deze buitensporigheden ophouden, moet ook het vechten ophouden.
Wij kunnen zegen dat deze verzen achtereenvolgens de volgende regels leren:
1. Toevlucht tot oorlog moet alleen worden genomen voor de zaak van God en niet voor de zaak van zelfzuchtige motieven, ook niet ter verheerlijking of ter bevordering van andere belangen.
2. We kunnen alleen ten strijde trekken tegen iemand die ons eerst aanvalt.
3. We kunnen alleen hen bestrijden die tegen ons vechten. We kunnen niet hen bestrijden die geen deel hebben aan de oorlogshandelingen.
4. Zelfs nadat de vijand de aanval is begonnen is het onze plicht de oorlogshandelingen beperkt te houden. Het uitbreiden van de oorlog wat gebied of wapens betreft, is verkeerd.
5. Het is alleen toegestaan om een geregeld leger te bestrijden dat door de vijand is opgedragen aan zijn zijde te vechten. Het is niet toegestaan anderen die aan zijn zijde strijden te bevechten.
6. Tijdens oorlogshandelingen moet onschendbaarheid worden verleend aan alle beoefening van de godsdienst. Als de vijand de plaatsen waar godsdienstige handelingen plaats vinden spaart, moeten de Moslims ook afzien van het strijden op dergelijke plaatsen.
7. Als de vijand een plaats van aanbidding gebruikt als aanvalsbasis dan mogen de Moslims deze aanval afslaan. Als zij dit doen zal hun geen blaam treffen. Het strijden is zelfs niet toegestaan in de nabijheid van godsdienstige plaatsen. Het aanvallen van deze plaatsen, het vernietigen ervan of het deze toebrengen van welke schade dan ook is strikt verboden. Een godsdienstige plaats die als aanvalsbasis wordt gebruikt kan aanleiding geven tot een tegenaanval. De verantwoordelijkheid voor welke schade ook die deze plaats wordt toegebracht ligt dan bij de vijand en niet bij de Moslims.
8. Als de vijand zich bewust wordt van het gevaar en de fout van het gebruiken van een godsdienstige plaats als aanvalsbasis en het strijdfront verplaatst, moeten de Moslims zich bij deze wijziging aanpassen. Het feit dat de vijand de aanval vanuit een godsdienstige plaats begon kan dan niet worden gebruikt als excuus voor het aanvallen van die plaats. Uit eerbied moeten de Moslims hun strijdfront verplaatsen zodra de vijand dit doet.
9. Het strijden moet alleen zó lang voortduren als de inmenging in godsdienstzaken en de aantasting van de vrijheid van godsdienst duurt. Als de vrijheid van godsdienst weer is hersteld en inmenging in de godsdienst niet meer geschiedt en de vijand dit verklaart en dienovereenkomstig begint te handelen, dan kan er geen oorlog zijn, zelfs als het de vijand is die deze begint.
(3). Wij lezen verder in de Koran:
“Zeg tot degenen die niet geloven, dat als zij ophouden (u te vervolgen), hetgeen voorbij is hen zal worden vergeven en indien zij er weer in vervallen, voorwaar, dan is er reeds het voorbeeld van vroegere volkeren. En bestrijdt hen totdat er geen vervolging is en de godsdienst geheel voor Allah wordt. Maar als zij ophouden, dan ziet Allah voorzeker hetgeen zij doen. En als zij terugvallen, weet dan dat Allah uw Beschermer is, een uitstekende Beschermer en een uitstekende Helper”.(8:39-41)
Deze verzen betekenen dat de Moslims soms oorlogen zijn opgedrongen. Maar als de vijand ophoudt is het de plicht van de Moslims ook op te houden en het verleden te vergeven. Maar als de vijand niet stopt en de Moslims herhaaldelijk aanvalt, dan moet hij zich het lot van de vijanden van vroegere profeten herinneren.
De Moslims moeten vechten zolang de godsdienstige vervolging duurt en zolang de godsdienst niet voor God is en inmenging in godsdienstige aangelegenheden niet wordt achterwege gelaten. Als de aanvaller ophoudt, moeten de Moslims ook ophouden. De Moslims mogen de oorlog niet laten voortduren omdat de vijand in een valse godsdienst gelooft. De waarde van het geloof en de daden kent God het beste en Hij zal iedereen belonen zoals Hij dat wil. De Moslims hebben niet het recht zich met de godsdienst van een ander volk te bemoeien, zelfs als die godsdienst hun vals lijkt. Als na een vredesaanbod de vijand de vijandelijkheden voortzet, mogen de Moslims er zeker van zijn dat zij de overwinning zullen behalen, zelfs indien hun aantallen klein zijn, want God zal hen helpen; en wie is een betere Helper dan God?
Deze verzen werden geopenbaard in verband met de slag van Badr. Deze slag was de eerste geregelde strijd tussen Moslims en ongelovigen. In deze slag waren de Moslims het slachtoffer van een niet uitgelokte agressie. De vijand had het verkozen de vrede in Medina en van het omliggende gebied te verstoren. Desondanks ging de overwinning naar de Moslims en werden belangrijke leiders van de vijand gedood. Vergelding voor een dergelijke niet uitgelokte agressie lijkt natuurlijk, gerechtvaardigd en noodzakelijk. Toch wordt de Moslims geleerd het vechten te stoppen zodra de vijand dit doet. Al wat de vijand moet toegeven is het herstel van de vrijheid van geloof en aanbidding.
(4). In hoofdstuk 8, vers 62 en 63 lezen wij:
“En als zij tot vrede neigen, neigt u er dan ook toe en legt uw vertrouwen in Allah. Voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend. En als zij u willen bedriegen is Allah voorzeker (als Helper) toereikend voor u. Hij is het, Die u heeft versterkt met Zijn hulp en met die der gelovigen”. (8:62-63)
Dit betekent dat als tijdens het verloop van een gevecht de ongelovigen -wanneer dan ook- tot vrede neigen, de Moslims dit aanbod onmiddellijk moeten accepteren en vrede sluiten. De Moslims moeten dit zelfs doen als zij het risico lopen te worden bedrogen. Zij moeten hun vertrouwen in Allah stellen. Bedrog zal niet baten tegen Moslims, die op de hulp van God vertrouwen. Hun overwinningen zijn niet door hen, maar door God bewerkstelligt. In de donkerste en moeilijkste tijden heeft God de Profeet (s) en zijn volgelingen bijgestaan. Dus zal Hij hen ook tegen bedriegers bijstaan. Een aanbod tot vrede moet worden aangenomen. Het mag niet worden verworpen onder het voorwendsel dat het slechts een list is waardoor de vijand tijd wint voor een nieuwe aanval.
De nadruk op vrede in deze verzen is niet zonder betekenis. Zij gingen vooraf aan de vrede die de Heilige Profeet (s) sloot in Hudaibiya.
De Heilige Profeet (s) wordt gewaarschuwd dat een tijd zal komen wanneer de vijand om vrede zal smeken. Het aanbod tot vrede mag niet worden afgeslagen op grond van het feit dat de vijand de aanvaller was en buitensporigheden heeft begaan of dat hij niet kan worden vertrouwd. Het rechte pad dat door de Islam wordt voorgestaan eist van een Moslim dat hij een vredesaanbod moet aannemen. Zowel godsvrucht als gedragslijn maakt de aanvaarding gewenst.
(5). In hoofdstuk 4, vers 95 lezen wij:
“O, u die gelooft, wanneer u voor Allah’s zaak oprukt, onderzoekt dan en zegt niet tegen iemand die u met de vredesgroet begroet: “Gij zijt geen gelovige”. Zoekt u de goederen van dit leven? Bij Allah zijn goede dingen in overvloed. Zo waart u voordien maar Allah bewees u Zijn gunst; stelt daaromtrent een nauwkeurig onderzoek in. Voorzeker, Allah weet wat u doet.” (4:95)
Dit betekent dat als de Moslims ten strijde trekken zij er zeker van moeten zijn dat de onredelijkheid van oorlog aan de vijand is uitgelegd en dat deze desondanks nog steeds oorlog wil. Zelfs in die mate dat als een vredesvoorstel wordt ontvangen van één persoon of een groep, de Moslims dit voorstel niet naast zich neer mogen leggen onder het voorwendsel dat het niet deugdelijk is. Als Moslims vredesvoorstellen naast zich neerleggen vechten zij niet voor God maar voor zelfverheerlijking en werelds gewin. Evenals de godsdienst van God afkomstig is, zo is ook werelds gewin en wereldse roem van Hem afkomstig.
Doden mag niet het doel zijn. Iemand die wij vandaag willen doden kan morgen geleid worden. Zij zouden Moslims kunnen zijn geworden als zij gespaard waren? Moslims moeten van doden afzien omdat levens die gespaard worden levens kunnen blijken te zijn die geleid worden. God weet heel wel wat de mensen doen en met welke doelen en met welke beweegredenen zij het doen.
Het vers leert dat zelfs nadat de oorlog is begonnen het de plicht van de Moslims is zich ervan te vergewissen dat de vijand er op uit is agressie te plegen. Het gebeurt dikwijls dat agressie niet bedoeld is maar dat de vijand uit opwinding of vrees, oorlog- voorbereidingen aanvangt. Tenzij de Moslims er zeker van zijn dat de vijand een agressieve aanval van plan is, mogen zij niet ten strijde trekken.
Als blijkt, of als de vijand beweert dat zijn voorbereidingen ter zelfverdediging zijn, moeten de Moslims deze bewering aannemen en van oorlog afzien. Zij mogen niet aanvoeren dat de voorbereidingen van de vijand op niets anders dan agressie wijzen; wellicht was de vijand agressie van plan maar is zijn bedoeling gewijzigd. Zijn bedoelingen en beweegredenen niet voortdurend aan wijzigingen onderhevig? Werden vijanden van de Islam geen vrienden van de Islam?
(6). Over de onschendbaarheid van verdragen zegt de Heilige Koran duidelijk:
“Met uitzondering van diegenen der afgodendienaren met wie u een verbond hebt gesloten en die in niets hebben gefaald, noch iemand tegen u hebben geholpen. Vervult daarom met dezen het verbond tot zijn bepaalde termijn. Voorzeker, Allah heeft de godvruchtigen lief”. (9:4)
Niet-gelovigen die met de Moslims een verbond sluiten, zich aan het verbond houden en de vijand niet tégen de Moslims helpen, moeten van de Moslims een evenredige behandeling ontvangen. Godsvrucht vereist dat de Moslims hun deel van een verbond zowel naar de letter als naar de geest naleven.
(7). Ten aanzien van een vijand die met de Moslims in oorlog is en die de Boodschap van de Islam wil bestuderen, beveelt de Heilige Koran het volgende:
“En als één der afgodendienaren u om bescherming vraagt, schenk hem dan bescherming dat hij het woord van Allah moge horen; voer hem dan naar de plaats, waar hij veilig is. Dit is omdat zij een volk zijn dat niet weet.” (9:6)
Dit wil zeggen dat als iemand van hen die met de Moslims in oorlog is zijn toevlucht zoekt tot de Moslims teneinde de Islam te bestuderen en over zijn Boodschap na de te denken, hem toevlucht bij de Moslims moet worden verleend voor een periode die redelijkerwijze voor dit doel noodzakelijk is.
(8). Wat krijgsgevangenen betreft leert de Heilige Koran het volgende:
“Een profeet kan geen gevangenen maken voordat hij tot geregeld vechten in het land komt. U wenst de goederen van deze wereld, terwijl Allah het Hiernamaals voor u wenst. En Allah is Almachtig, Alwijs.” (8:68)
Dit wil zeggen dat het een Profeet niet betaamt om bij zijn vijand krijgsgevangenen te maken, behalve als gevolg van een geregelde strijd die veel bloedvergieten met zich brengt. Het systeem krijgsgevangenen bij vijandige stammen te maken zonder oorlog en zonder bloedvergieten, dat tot aan de komst van de Islam -en zelfs daarna- in zwang was, wordt hiermede onwettig verklaard. Gevangenen kunnen alleen worden gemaakt bij strijders en ná een strijd.
(9). Er zijn ook regels vastgesteld voor de invrijheidstelling van krijgsgevangenen. Wij lezen namelijk in het Heilige Boek:
“En wanneer de oorlog opgehouden is, laat hen dan vrij uit gunst of voor een losprijs.” (47:5)
Het beste is volgens de Islam krijgsgevangenen in vrijheid te stellen zonder een losgeld te vragen. Omdat dit niet altijd mogelijk is, zijn ook voorzieningen getroffen voor invrijheid-stelling voor middel van een losgeld.
(10). Er is een voorziening voor krijgsgevangenen die niet zelf kunnen betalen of voor wier vrijlating niemand kan of wil betalen. Familieleden kunnen vaak wel betalen, maar doen dit niet. Omdat zij er de voorkeur aan geven, om welke reden ook, dat hun verwanten gevangenen blijven. De Heilige Koran voorziet hierin. Wij lezen daar namelijk:
“En degenen die u bezit en een akte van vrijmaking wensen, voorziet hen daarvan indien u enig goed in hen ziet; en geeft hun van de rijkdommen van Allah, die Hij u heeft geschonken.” (24:34)
Dit betekent dat zij die het niet verdienen zonder losgeld te worden vrijgelaten, maar die niemand hebben die voor hen kunnen betalen, en toch om hun invrijheidstelling vragen, deze kunnen verkrijgen door een verklaring te ondertekenen dat als het hun wordt toegestaan te werken en te verdienen, zij hun losgeld zullen betalen. Dit wordt hun echter alleen toegestaan als men van hun vermogen tot werken en tot verdienen, vrij zeker is.
Als hun vermogen hiertoe wordt aangetoond dienen zij zelfs financiële steun van de Moslims te ontvangen in hun streven te werken en te verdienen. Individuele Moslims die zich dit kunnen permitteren moeten betalen, of er zouden openbare fondsen moeten worden gecreëerd om deze gevangenen op weg te helpen.
De aanhalingen die zijn aangehaald uit de Heilige Koran bevatten de leerstellingen van de Islam ten aanzien van oorlog en vrede. Zij vertellen ons in welke omstandigheden het volgens de Islam juist is ten strijde te trekken en welke beperkingen door de Moslims moeten worden in acht genomen als zij oorlog voeren. Met het oog op conflicten die zouden kunnen ontstaan tussen de politieke stelsels van verschillen gemeenschappen, leert de Heilige Koran het volgende:
a) In geval van een geschil tussen twee of meer politieke staten moeten de overige staten zich verenigen om de bijlegging van het geschil te bewerkstelligen. Wij lezen hierover in Heilige Koran:
“Indien twee partijen van gelovigen beginnen te vechten treft dan een schikking onder hen, maar indien één hunner tegen de andere in overtreding is, bestrijdt dan de overtredende partij totdat zij tot de verordening van Allah terugkeert. En indien zij terugkomt, sluit dan een rechtvaardige vrede en behandelt hen billijk. Voorwaar, Allah heeft de rechtvaardigen lief. De gelovigen zijn voorzeker broeders. Bewaart daarom vrede onder uw broeders en weest godvruchtig opdat u barmhartigheid moge worden betoond.” (49:10-11)
b) Indien een minnelijke schikking tussen de bij het geschil betrokken partijen niet wordt bereikt, moeten de overige staten een billijke uitspraak doen met betrekking tot het onderwerp van het geschil.
c) Indien de ene of de andere van de bij het geschil betrokken partijen de gedane uitspraak niet wil aanvaarden, of, na deze te hebben aanvaard, er geen gevolg aan geeft, moeten de overige staten zich verenigen om in het belang van de wereldvrede de weerspannige staat te dwingen de uitspraak te aanvaarden. Indien overreding niet helpt, moeten zij de betrokken regering met geweld dwingen zich aan de uitspraak te onderwerpen.
d) Wanneer de weerstrevende staat zich ten slotte heeft onderworpen, mogen de overige regeringen er geen maatregelen tegen nemen die van verdere strekking zijn dan de tenuitvoerlegging van de uitspraak die in het oorspronkelijk geschil werd gedaan, noch enige voordelen voor zichzelf trachten te behalen, want dit zou tot nieuwe geschillen aanleiding kunnen geven.