Samenvatting Vrijdagpreek 4 Feb 2022 – Mensen van uitmuntenheid : Hazrat Abu Bakr (ra)

Résumé du sermon du vendredi 4 février 2022         KJ-Summary-NL-20220204

KJ-Summary-EN-20220204                KJ-Summary-UR-20220204

 

Samenvatting vrijdagpreek 4 februari 2022

Gegeven door Hazrat Khalifatul Masih Al-Khamis (a.b.a.)

Na het reciteren van Tashahhud, Ta’awwuz en Surah al-Fatihah ging Zijne Heiligheid, Hazrat Mirza Masroor Ahmad (aba) door met het behandelen van incidenten uit het leven van Hazrat Abu Bakr (ra).

Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Abu Bakr (ra) ook deelnam aan de Slag van Banu Quraizah; Wanneer ze vertrokken, suggereerden Hazrat Abu Bakr (ra) en Hazrat Umar (ra) aan de Heilige profeet (vzmh) dat als hij een mantel zou dragen die volgens wereldse standaarden mooi beschouwd werd, zouden mensen meer geneigd zijn om de Islam te aanvaarden. De Heilige profeet (vzmh) aanvaardde hun suggestie en zei dat hij een oordeel niet zou afwijzen waarover ze allebei overeenkwamen. De Heilige Profeet (vzmh) zei dat God hen allebei vergeleek met de engelen Gabriël en Mikaël, en de profeten Noach (as) en Abraham (as).

Zijne Heiligheid (aba) zei dat de Heilige Profeet (vzmh) samen met 1400 metgezellen naar de Ka’bah vertrokken. Ingegeven doorzijn droom waarin hij zichzelf zag stappen rond de Ka’bah. De Heilige Profeet (vzhm) leerde echter dat de Mekkanen van plan waren om de Moslims te voorkomen binnen te treden. Wanneer de Heilige Profeet (vzmh) zijn metgezellen raadpleegde, zei Hazrat Abu Bakr (ra) dat zij moesten voortbewegen aangezien het niet hun intentie was om te vechten. Als iemand hen probeerde te stoppen zouden ze zichzelf verdedigen.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat Urwah ten tijde van het Verdrag van Hudaibiyah naar de Heilige Profeet (vzmh) ging en tegen hem zei, dat als de Quraish ze gevierden, zouden de Metgezellen voorwaar de Heilige Profeet (vzmh) in de steek laten. Hazrat Abu Bakr (ra) kon dit niet tolereren en zei dat hij moest vertekken en terugkeren naar zijn valse idolen. Dit betekent dat de moslims, integenstelling tot de afgodendienaars, die toegewijd waren aan hun valse goden, geworteld waren in de waarheid en geloofden in God en Zijn Boodschapper en konden hem onmogelijk in de steek laten. Urwah zei dat hij hierop niet zou antwoorden angezien Hazrat Abu Bakr (ra) een eerdere gunst aan hem had verleend die hij nog niet had vergoed.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat bij het vastleggen van de voorwaarden in het Verdrag van Hudaibiyah, Hazrat Umar (ra) de Heilige Profeet (sa) vroeg dat als hij, waarheidsgetrouw was, waarom stemden de Moslims dan in met dergelijke voorwaarden wanneer de Heilige Profeet (sa) had gezegd dat de Moslims naar de Ka’bah zouden gaan? De Heilige Profeet (vzmh) zei dat gebaseerd op zijn droom, hij niet had gezegd dat zij werkelijk de Ka’bah zouden bereiken en dat hij zeker de wil van God zou volgen. Wanneer Hazrat Umar (ra) later hetzelfde uitdrukte aan Hazrat Abu Bakr (ra) gaf hij een gelijkaardig antwoord als de Heilige Profeet (vzmh) en zei dat hij nooit tegen de wil van God zou gaan. Later zei Hazrat Umar (ra) dat hij spijt had zulke vragen te hebben gesteld en nam het op zich om goede daden te verrichten als boetedoening.