Samenvatting Vrijdagpreek 28 Jan 2022 – Mensen van uitmuntenheid : Hazrat Abu Bakr (ra)

Résumé du sermon du vendredi 28 janvier 2022

KJ-Summary-EN-20220128                        KJ-Summary-UR-20220128

 

Samenvatting vrijdagpreek 28 januari 2022

Gehouden door Hazrat Khalifatul Masih Al-Khamis (a.b.a.)

Na het reciteren van Tashahhud, Ta’awwuz en Surah al-Fatihah, zei Zijne Heiligheid Hazrat Mirza Masroor Ahmad (aba) dat hij verder ging met het overdragen van incidenten uit het leven van Hazrat Abu Bakr (ra).

Zijne Heiligheid (aba) vertelde dat na de Slag van Uhud, de Heilige Profeet (vzzmh) vernam over de Quraish die een nieuwe aanval op de Moslims overwogen om hen een laatste slag toe te brengen. De Heilige Profeet (vzzmh) overlegde met Hazrat Abu Bakr (ra) en Hazrat Umar (ra), die beiden voorstelden dat de Moslims in de richting van de vijand zouden gaan, zodat zij niet zouden oprukken en hun families aanvallen. De Heilige Profeet (vzzmh) vroeg Hazrat Bilal (ra) om de moslims aan te kondigen dat zij de Heilige Profeet (vzzmh) moesten vergezellen in de strijd, en zij die hadden deelgenomen aan de Slag van Uhud, met hem mee moesten gaan. Toen de Moslims een plaats genaamd Hamraa’ al-Asad bereikten, werden de ongelovigen ongerust en lieten uiteindelijk hun voornemen varenom Madinah aan te vallen.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat toen de Heilige Profeet (vzzmh) vernam dat de Banu Mustaliq een aanval op de Moslims ingepland hadden, de Heilige Profeet (vzzmh) op hen afging bijgestaandoor 700 metgezellen. Volgens sommige verhalen werd de vlag van de Muhajireen (migranten naar Madinah) aan Hazrat Abu Bakr (ra) gegeven.

Zijne Heiligheid (aba) vertelde verder dat toen hij terugkeerde van Banu Mustaliq, een grote laster werd gevoerd tegen Hazrat A’ishah (ra). Toen de Moslims op een nacht terugkeerden naar Madinah, droeg de Heilige Profeet (vzzmh) hen op om de reis voort te zetten vanaf het punt waar zij gestopt waren om te rusten. Vlak daarvoor, besefte Hazrat A’ishah (ra) zich dat zij haar halsketting verloren had en ging ernaar op zoek. Toen zij op haar passen terugkeerde, waren de Moslims reeds vertrokken. Deze hadden haar rijtuig op de kameel geplaatst, zonder te beseffen dat zij er niet in zat. Terwijl zij wachtte tot de Moslims het doorhadden en terugkeerden, viel zij in slaap. De volgende ochtend vond Hazrat Safwan (ra), die achteraan het leger had gereisd, haar terug. Zij zat op zijn kameel terwijl hij die bereed tot wanneer zij zich weer bij het Moslimleger aansloten. Dit incident leidde tot een grote smaad, die in leven werd geroepen door de leider der huichelaars, Abdullah bin Ubayy bin Sulool.

Zijne Heiligheid (aba) zei dat toen Hazrat A’ishah (ra) hoorde over deze laster, zij toestemming vroeg aan de Heilige Profeet (vzzmh) om haar ouders te bezoeken, zodat zij zelf kon vaststellen dat dit gerucht zich had verspreid. De Heilige Profeet (vzzmh) overlegde met enkele metgezellen over de zaak, en aanhoorde ook Barirah, die Hazrat A’ishah (ra) diende en die getuigde van haar ongerepte karakter. Gedurende deze tijd was Hazrat A’ishah (ra) in een staat van slapeloosheid en bekommernis gedurende twee nachten en een dag. Haar ouders zaten bij haar en probeerden haar te troosten. De Heilige Profeet (vzzmh) bezocht haar en zei dat als zij onschuldig was, God zeker in haar voordeel zou spreken. Hazrat A’ishah (ra) zei dat zij op dat moment geen andere keus had dan geduldig te zijn, omdat zij van haar onschuld overtuigd was. Op dat moment, terwijl de Heilige Profeet (vzzmh) daar zat, openbaarde God de volgende verzen, die de onschuld van Hazrat A’ishah (ra) bewezen:

‘Waarlijk, zij die de lastering voortbrachten waren een grote groep uit uw midden’, (De Heilige Koran, 24:12)

Zijne Heiligheid (aba) ging verderen zei dat daarop Hazrat Abu Bakr (ra), vader van Hazrat A’ishah (ra), zwoer dat hij nooit meer financiële steun zou schenken aan Mistah, een van de mensen die het valse gerucht had helpen verspreiden. Toen openbaarde God aan de Heilige Profeet (sa):

‘En laat hen, die rijkdommen en overvloed onder u bezitten niet ophouden te geven aan verwanten en behoeftigen en hun die hun huizen terwille van Allah hebben verlaten. Laten zij vergeven en over het hoofd zien. Wenst gij niet dat Allah u zou vergeven? Allah is Vergevensgezind, Genadevol’, (De Heilige Koran, 24:23)

Zijne Heiligheid (aba) zei dat Hazrat Abu Bakr (ra) daarop zei dat hij zeker door God vergeven wenste te worden, en aldus schonk hij Mistah opnieuw steun.