KJ-Summary-NL-20240509 KJ-Summary-FR-20240509
KJ-Summary-UR-20240509 KJ-Summary-BN-20240509
Samenvatting vrijdagpreek 9 Mei 2025
Gegeven door Hazrat Khalifatul Masih V (aba)
In de vorige vrijdagpreek sprak Huzoor-e-Anwar (aba) verder over het gezegende leven van de Heilige Profeet (sa) en vertelde over de Slag bij Mu’tah.Tijdens deze slag daagde een Romeinse soldaat de moslims uit. Een Jemenitische moslim reageerde door het paard van de Romein uit te schakelen, zijn zwaard te nemen en hem te doden. Hazrat Khalid bin Walid (ra) vroeg later om deze voorwerpen op te nemen in de oorlogsbuit. Hazrat Auf (ra) zei echter dat de buit toebehoort aan degene die de vijand overwint. De zaak werd voorgelegd aan de Heilige Profeet (sa). Aanvankelijk oordeelde de Heilige Profeet (sa) dat de buit aan de Jemenitische moslim teruggegeven moest worden. Later kwam hij hierop terug om te onderwijzen dat leiders gerespecteerd moeten worden, zelfs als men het niet met hun besluit eens is.
Een van de buitgemaakte voorwerpen uit deze slag was een ring die aan de Heilige Profeet (sa) werd gegeven en later aan Hazrat Jabir (ra) werd geschonken. Van Hazrat Khalid (ra) is overgeleverd dat hij tijdens deze slag negen zwaarden brak. Ondanks dat de moslims met slechts 3.000 man tegenover een Romeins leger van 200.000 stonden, behaalden zij de overwinning.
Het martelaarschap van Hazrat Ja’far (ra)
Toen Hazrat Ja’far (ra) werd gemarteld, vroeg de Heilige Profeet (sa) om zijn zonen en begon te huilen. Hij zei dat Hazrat Ja’far (ra) de eer van het martelaarschap had gekregen en gaf opdracht om voedsel naar zijn familie te brengen. De Heilige Profeet (sa) kondigde het martelaarschap van Hazrat Zaid (ra), Hazrat Ja’far (ra) en Hazrat Ibn Rawahah (ra) op dezelfde dag vanaf de preekstoel aan — informatie die hij door goddelijke openbaring of een droom had ontvangen, en die later werd bevestigd door een boodschapper.
Reactie op het martelaarschap
De Heilige Profeet (sa) uitte verdriet dat niemand om Ja’far huilde — niet om geweeklaag aan te moedigen, maar als teken van rouw. De metgezellen begrepen dit verkeerd en lieten hun vrouwen naar het huis van Ja’far gaan om te huilen. De Heilige Profeet (sa) verduidelijkte dat dit niet zijn bedoeling was en vroeg hen ermee te stoppen. Toen de vrouwen weigerden en verwezen naar zijn woorden, gebruikte de Heilige Profeet (sa) een uitdrukking: “Gooi stof op hun hoofden”, wat figuurlijk betekende: “Laat ze begaan.” Een metgezel begreep dit letterlijk en begon het echt te doen. Hazrat A’ishah (ra) legde uit dat het een uitdrukking was. Dit voorval toonde zowel de liefde en gehoorzaamheid van de metgezellen als het belang van het begrijpen van beeldspraak.
Slechts 12 moslims werden in deze slag gemarteld, wat een wonder was gezien het enorme verschil in aantallen.
Terugkeer naar Madinah
Bij terugkomst bekritiseerden sommigen het leger omdat zij niet gemarteld waren. De Heilige Profeet (sa) verdedigde hen en zei dat zij niet waren gevlucht, maar zich hadden teruggetrokken om een nieuwe strategie te bepalen en opnieuw te vechten.
Expeditie van Hazrat ‘Amr bin al-‘Aas (ra)
In Jamadi al-Thani van het 8e jaar na de Hijrah werd Hazrat Amr (ra) met 300 moslims uitgezonden om een stam van de Banu Khuza’ah nabij Madinah tegen te houden. Het leger reisde ’s nachts en verborg zich overdag. Toen Hazrat Amr (ra) de kracht van de vijand zag, vroeg hij om versterking. Hazrat Abu Bakr (ra) en Hazrat Umar (ra) voegden zich bij hen. Om niet ontdekt te worden, beval Hazrat Amr (ra) dat er geen vuren mochten worden aangestoken. De Heilige Profeet (sa) prees deze tactische beslissing. De vijand vluchtte bij aankomst, en de moslims keerden met buit terug.
Expeditie van Hazrat Abu Ubaidah (ra) – Sif al-Bahr
In Rajab van het 8e jaar na de Hijrah leidde Hazrat Abu Ubaidah (ra) 300 moslims, waaronder Hazrat Umar (ra), om een handelsroute te beschermen volgens het Verdrag van Hudaibiyah. De expeditie sloeg kamp op aan de kust van de Rode Zee. Er vond geen gevecht plaats, wat liet zien dat de moslims vrede verkozen.
Oproep tot gebed
Huzoor-e-Anwar (aba) riep op tot gebed in het licht van de toenemende spanningen op het Indisch subcontinent. Hij zei:
“Bid vurig dat er een sfeer van vrede en verzoening mag ontstaan. Bid dat beide partijen vrede zullen sluiten en groot verlies zullen vermijden.”
Huzoor-e-Anwar (aba) gaf aan dat moderne oorlogen vooral burgers treffen. Hij waarschuwde dat ongeremde uitingen op sociale media vaak meer schade aanrichten dan goed doen. Ahmadis moeten zich verre houden van dergelijk gedrag. Als men toch een boodschap wil delen, moet het een boodschap van vrede en verzoening zijn. Ahmadis moeten misbruik van sociale media vermijden en altijd vrede en wijsheid bevorderen.
De Beloofde Messias (as) benadrukte ook vrede in zijn boek Boodschap van Vrede. Ahmadis moeten naar deze leer handelen.
Huzoor-e-Anwar (aba) zei verder dat sommige grote mogendheden proberen moslims tegen elkaar op te zetten. Hij bad dat moslimlanden zich mogen verenigen — vooral met het oog op Palestina, waar het onrecht en de onderdrukking voortduren en het gevaar van verdrijving dreigt.
Hij waarschuwde:
“Als er een wereldoorlog uitbreekt, is de gedachte van sommige landen dat zij veilig zullen blijven volkomen onjuist. Zo’n oorlog zou iedereen meesleuren. Moge Allah de Almachtige allen beschermen.”
Tot besluit zei Huzoor-e-Anwar (aba):
“De enige oplossing is om ons tot Allah de Almachtige te wenden. Er is geen andere weg. Moge Allah iedereen daartoe in staat stellen.”
Verdere gebeurtenissen, vooral met betrekking tot de Verovering van Mekka, zullen in komende preken worden besproken.