KJ-Summary-NL-20250926 KJ-Summary-FR-20250926
KJ-Summary-UR-20250926 KJ-Summary-BN-20250926
Samenvatting vrijdagpreek 26 September 2025
Gegeven door Hazrat Khalifatul Masih V (aba)
In de vorige vrijdagpreek vervolgde Huzoor-e-Anwar (aba) het verslag over het gezegende leven van de Heilige Profeet (sa), met nadruk op de verdeling van de oorlogsbuit na de Slag van Hunain.
De Heilige Profeet (sa) verdeelde de buit onder de Mujahideen, waarbij ieder zijn rechtmatige aandeel kreeg. Echter, een groot deel van de khums werd uitgedeeld onder de leiders van de Qoeraisj, volgens het principe van mu’allafah al-qulub (het winnen van harten). Sommigen kregen wel honderd kamelen. Hierop uitten enkele jonge mannen uit de Ansar hun ongenoegen. De Heilige Profeet (sa) riep de Ansar bijeen en sprak hen toe.
Met betrekking tot dit voorval zegt Hazrat Musleh Maud (ra):
“Toen de Heilige Profeet (sa) Makkah veroverde, kwamen de mensen van Makkah naar hem toe. Omdat zij de geest van het geloof nog niet volledig kenden, waren hun ogen nog steeds gericht op wereldse voordelen. Na een daaropvolgende veldslag kwam er buit in handen van de moslims, die de Heilige Profeet (sa) verdeelde onder die mensen. Een jonge Ansari zei in een bijeenkomst: ‘Onze zwaarden druipen nog van bloed, en toch heeft de Boodschapper van Allah (sa) de rijkdom aan zijn eigen verwanten gegeven.’
Toen de Heilige Profeet (sa) hiervan hoorde, riep hij de leiders van de Ansar bijeen en vroeg hen hierover. De Ansar begonnen te huilen en antwoordden dat dit slechts de woorden van een onwetend man konden zijn. Toen zei de Heilige Profeet (sa): ‘Nee, o Ansar! Jullie zouden ook kunnen zeggen: wij hebben Muhammad (sa) onderdak geboden toen niemand anders hem onderdak wilde geven, toen zijn eigen volk hem had verstoten. En toen Allah hem eer en overwinning schonk, verdeelde hij rijkdom onder zijn verwanten.’
Daarop riepen de Ansar uit: ‘O Boodschapper van Allah, wij zouden zoiets nooit zeggen!’ De Heilige Profeet (sa) vervolgde: ‘Jullie kunnen het ook zo zeggen: degene die Allah als Boodschapper heeft gezonden om de hele wereld te leiden, was oorspronkelijk een man uit Makkah, maar Allah bracht hem naar Madinah. Vervolgens opende Allah, door Zijn macht en kracht, Makkah voor hem. Toen dachten de mensen van Makkah dat hun bezit aan hen teruggegeven zou worden, maar in plaats daarvan gingen zij weg met schapen en geiten, terwijl de mensen van Madinah naar huis terugkeerden met de Boodschapper van Allah zelf.’
Daarna zei de Heilige Profeet (sa): ‘Waarlijk, het waren de woorden van een onwetend man, maar vanwege die woorden zullen jullie geen wereldlijke heerschappij ontvangen. Jullie beloning zal daarentegen bij de Vijver van Kauthar zijn.’ De geschiedenis getuigt dat er dertien eeuwen verstreken, en daarna veertien – gedurende al die tijd werden vele volkeren heersers door de zegen van de islam, maar nooit werd een Ansari koning. Zo kunnen de woorden van één persoon soms schade brengen aan een hele natie.”
Na dit voorval te hebben verhaald, gaf Hazrat Musleh Maud (ra) de Jamaat een advies dat vandaag de dag even belangrijk is als toen. Hij zei:
“Degenen die offers brengen met de intentie om er een positie of rijkdom mee te verkrijgen, moeten nooit op mijn oproep reageren. Alleen degenen moeten naar voren komen die offers brengen omwille van Allah. Want ikzelf ben zwak en ziekelijk, en ik kan niemand iets terugbetalen.
Daarom vraag ik niet voor mijzelf. Wie geeft, moet geven omwille van Allah, en zijn beloning zal enkel van Allah zijn. Men moet volledig vertrouwen hebben in Allah: als Hij wil, geeft Hij in dit leven, en als Hij wil, stelt Hij de beloning uit tot het Hiernamaals. In ieder geval gaat een offer dat met oprechtheid wordt gebracht nooit verloren. Niemand kan het offer van een gelovige tevergeefs laten zijn. Ware opofferaars zijn alleen zij die Allah voor ogen houden, niet wereldse voordelen.”
Huzoor-e-Anwar (aba) zei verder:
“Bij het brengen van offers of het aanvaarden van verantwoordelijkheden moet men altijd de tevredenheid van Allah voor ogen houden. Alleen dan zullen zulke mensen waarlijk de ontvangers zijn van Allah’s beloning. Op een bepaalde leeftijd beginnen sommige leden van de Jamaat te denken dat zij nu veel ervaring hebben en daarom beloond zouden moeten worden. Wanneer die beloning uitblijft, raken zij onrustig. Zij zouden zich moeten afvragen: is hun doel enkel wereldse beloning, of het erven van de zegeningen van Allah de Almachtige?
Met betrekking tot het Ijtema van Ansarullah zei Huzoor (aba) dat dergelijke gedachten vaak opkomen in de harten van Ansar in deze levensfase. Als iemand ooit zulke gedachten krijgt, moet hij ze onmiddellijk van zich afzetten en streven naar het zoeken van Allah’s tevredenheid.”
Tijdens de verdeling van de buit verdrongen sommige Bedoeïenen zich rond de Heilige Profeet (sa) en begonnen de rijkdom weg te rukken. In de drukte werd zelfs zijn mantel weggetrokken. De Heilige Profeet (sa) vermaande hen niet, maar legde zachtjes uit: “Als ik meer rijkdom had, zou ik die zeker ook aan jullie gegeven hebben. Jullie zouden mij niet gierig hebben gevonden.”
Huzoor-e-Anwar zei dat, insha’Allah, verdere details later zullen worden verhaald.
Aan het einde noemde Huzoor-e-Anwar (aba) enkele overleden leden. Moge Allah de Almachtige Zijn genade en vergiffenis aan de overledenen schenken en de Helper en Beschermer van hun families zijn. Ameen.